De hoofdregel van bewijslastverdeling luidt; wie zich beroept op rechtsgevolgen van gestelde feiten of rechten moet die feiten of rechten bewijzen. Lukt dat niet, dan wijst de rechter de vordering af. Dat kan onder meer gebeuren omdat de eiser niet beslagen ten ijs komt, bijvoorbeeld door geen of onvoldoende bewijs te leveren.
Voor een exploitant van een Italiaans restaurant, die bij zijn verhuurder een beroep had gedaan op corona-korting, is dit verkeerd uitgepakt. Gisteren is een uitspraak gepubliceerd van de Rechtbank Den Haag over de stelplicht en bewijslast bij de bepaling van de hoogte van de gevorderde huurkorting. In het bijzonder oordeelde de rechter over de vraag hoe controleerbaar de financiële cijfers van de huurder moeten zijn.
In deze zaak vorderde de verhuurder van het Italiaanse restaurant bij de Rechtbank Den Haag de betaling van de volledige achterstallige huurtermijnen. De exploitant van het Italiaanse restaurant vond dat hij recht had op een huurkorting als gevolg van de van overheidswege opgelegde sluitingen door de Corona pandemie. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de verhuurder bezwaar gemaakt tegen de door de exploitant zelf opgestelde Exceloverzichten waaruit het omzetverlies en de vaste lasten zouden blijken. De rechtbank stelde vast dat deze cijfers niet werden onderbouwd met een accountantsverklaring of jaarrekeningen en gaf de exploitant de kans om deze cijfers nader te onderbouwen. Dit met als doel dat de cijfers onafhankelijk te controleren zijn. Voor wat de omzetcijfers betreft had de exploitant vervolgens gegevens van de accountant, de BTW-aangiften per kwartaal en de kassa-uitdraaien overgelegd. De rechtbank vond dat die daarmee voldoende controleerbaar waren. De verhuurder maakte echter nog steeds bezwaar tegen de vaste lasten die de exploitant stelde te hebben, omdat die niet werden gestaafd met een accountantsverklaring en slechts gebaseerd waren op de jaarrekening van 2019. De rechtbank gaf de verhuurder daarin gelijk. Volgens de rechtbank waren de vaste lasten van 2019 niet één op één door te voeren zijn naar de jaren 2020 en 2021, omdat er ongetwijfeld kosten zijn die door sluiting van de horecazaak lager zijn uitgevallen, zoals bijvoorbeeld de energiekosten, schoonmaakkosten en de verkoopkosten. Ook waren de gestelde vaste lasten volgens de rechtbank niet controleerbaar, terwijl de vaststelling van de exacte hoogte van de vaste lasten van belang is voor de berekening van een eventuele huurkorting.
Het eindoordeel van de rechtbank was dat het op de weg van de exploitant had gelegen om middels (concept) jaarrekeningen dan wel de volledige BTW-aangiften meer duidelijkheid te verschaffen over de (nagenoeg exacte) vaste lasten voor de respectievelijke jaren 2020 en 2021. Daarnaast had de controleerbaarheid van die cijfers bijvoorbeeld kunnen plaatsvinden door middel van een accountantsverklaring. Nu een en ander niet is gebeurd, heeft de exploitant volgens de rechtbank onvoldoende inzichtelijk gemaakt op welk bedrag hij recht heeft als maandelijkse huurkorting wat ertoe leidt dat gevorderde huurprijsvermindering is afgewezen. De exploitant moest dus de volledige huur betalen.
Deze uitspraak maakt duidelijk dat je er als huurder voor moet zorgen dat je je vordering tot huurprijsvermindering goed en controleerbaar onderbouwt, bij voorkeur door middel van (concept)jaarstukken en BTW-aangiften voorzien van een accountantsverklaring. Doe je dit niet, dan loop je het risico dat de vordering in zijn geheel wordt afgewezen.
Heb je naar aanleiding van dit onderwerp vragen? Twijfel dan niet om contact met ons op te nemen.